| |||
geloof n vs; vertrouwen m; inform. fiducie; form. confidentie; reputatie f; goede naam; aanzien; gezag n; prestige n; fig. krediet; kooph. credit; geloven; geloof hechten; schenken f (aan); geloof hebben in; vertrouwen hebben; stellen f (in); vertrouwen schenken; form. betrouwen op; inform. fiducie hebben (in); krediet geven; verschaffen; accrediteren | |||
betrouwen |