проявлять | |
gen. | doen blijken; manilesteren; tentoonspreiden; tonen; vertonen; doen |
обнаруживаться | |
gen. | aan de dag komen |
| |||
doen blijken; manilesteren; tentoonspreiden; vertonen; doen (ms.lana); maken (ms.lana); aan de dag leggen (=doen blijken of tot uiting laten komen. Сова); betonen | |||
ontwikkelen | |||
| |||
zich manilesteren; zich openbaren; zich tonen; zich uiten | |||
| |||
tonen (Veronika78) |
проявляться: 24 phrases in 3 subjects |
Belgian usage | 2 |
General | 21 |
Religion | 1 |