gen. |
aan de dag komen; afmarcheren; ageren (tegen-против); figureren; gemeenschappelijk optreden; instaan (voor-за); losrukken (против кого-л.); opbreken (об армии); optreden (с речью, на сцене и т.п.); optrekken (о войсках); overhangen; rukken (в поход); iets ten beste geven (с пением, декламацией и т.п.); uitbreken (о поте и т.п.); uitpuilen; uitrukken (об армии); uitslaan (о сыпи, плесени и т.п.); uitspringen; uitsteken; uittijgen; uittrekken; voorkomen; demonstreren (на демонстрации, политическом мероприятии и.т.д Janneke Groeneveld); woord voeren (Сова) |