DictionaryForumContacts

Morphology analysis
thuiskomen (474) | Verb
1 thuiskomen
2 thuiskomend
3 thuisgekomen
4 thuis
5 thuis
6 thuis
7 thuis
8 thuis
9 thuis
10 thuisgekomen
11 thuisgekomen
12 thuisgekomen
13 thuisgekomen
14 thuisgekomen
15 thuisgekomen
16 thuis
17 thuis
18 thuis
19 thuis
20 thuis
21 thuis
22 thuisgekomen
23 thuisgekomen
24 thuisgekomen
25 thuisgekomen
26 thuisgekomen
27 thuisgekomen
28 thuiskomen
29 thuiskomen
30 thuiskomen
31 thuiskomen
32 thuiskomen
33 thuiskomen
34 thuisgekomen
35 thuisgekomen
36 thuisgekomen
37 thuisgekomen
38 thuisgekomen
39 thuisgekomen
40 thuiskomen
41 thuiskomen
42 thuiskomen
43 thuiskomen
44 thuiskomen
45 thuiskomen
46 thuisgekomen
47 thuisgekomen
48 thuisgekomen
49 thuisgekomen
50 thuisgekomen
51 thuisgekomen
52 thuis
thuisblijven (4) | Verb
1 thuisblijven
2 thuisblijvend
3 thuisgebleven
4 thuis
5 thuis
6 thuis
7 thuis
8 thuis
9 thuis
10 thuisgebleven
11 thuisgebleven
12 thuisgebleven
13 thuisgebleven
14 thuisgebleven
15 thuisgebleven
16 thuis
17 thuis
18 thuis
19 thuis
20 thuis
21 thuis
22 thuisgebleven
23 thuisgebleven
24 thuisgebleven
25 thuisgebleven
26 thuisgebleven
27 thuisgebleven
28 thuisblijven
29 thuisblijven
30 thuisblijven
31 thuisblijven
32 thuisblijven
33 thuisblijven
34 thuisgebleven
35 thuisgebleven
36 thuisgebleven
37 thuisgebleven
38 thuisgebleven
39 thuisgebleven
40 thuisblijven
41 thuisblijven
42 thuisblijven
43 thuisblijven
44 thuisblijven
45 thuisblijven
46 thuisgebleven
47 thuisgebleven
48 thuisgebleven
49 thuisgebleven
50 thuisgebleven
51 thuisgebleven
52 thuis
thuisbrengen (3) | Verb
1 thuisbrengen
2 thuisbrengend
3 thuisgebracht
4 thuis
5 thuis
6 thuis
7 thuis
8 thuis
9 thuis
10 thuisgebracht
11 thuisgebracht
12 thuisgebracht
13 thuisgebracht
14 thuisgebracht
15 thuisgebracht
16 thuis
17 thuis
18 thuis
19 thuis
20 thuis
21 thuis
22 thuisgebracht
23 thuisgebracht
24 thuisgebracht
25 thuisgebracht
26 thuisgebracht
27 thuisgebracht
28 thuisbrengen
29 thuisbrengen
30 thuisbrengen
31 thuisbrengen
32 thuisbrengen
33 thuisbrengen
34 thuisgebracht
35 thuisgebracht
36 thuisgebracht
37 thuisgebracht
38 thuisgebracht
39 thuisgebracht
40 thuisbrengen
41 thuisbrengen
42 thuisbrengen
43 thuisbrengen
44 thuisbrengen
45 thuisbrengen
46 thuisgebracht
47 thuisgebracht
48 thuisgebracht
49 thuisgebracht
50 thuisgebracht
51 thuisgebracht
52 thuis
thuisliggen (1) | Verb
1 thuisliggen
2 thuisliggend
3 thuisgelegen
4 thuis
5 thuis
6 thuis
7 thuis
8 thuis
9 thuis
10 thuisgelegen
11 thuisgelegen
12 thuisgelegen
13 thuisgelegen
14 thuisgelegen
15 thuisgelegen
16 thuis
17 thuis
18 thuis
19 thuis
20 thuis
21 thuis
22 thuisgelegen
23 thuisgelegen
24 thuisgelegen
25 thuisgelegen
26 thuisgelegen
27 thuisgelegen
28 thuisliggen
29 thuisliggen
30 thuisliggen
31 thuisliggen
32 thuisliggen
33 thuisliggen
34 thuisgelegen
35 thuisgelegen
36 thuisgelegen
37 thuisgelegen
38 thuisgelegen
39 thuisgelegen
40 thuisliggen
41 thuisliggen
42 thuisliggen
43 thuisliggen
44 thuisliggen
45 thuisliggen
46 thuisgelegen
47 thuisgelegen
48 thuisgelegen
49 thuisgelegen
50 thuisgelegen
51 thuisgelegen
52 thuis
thuis (9) | Adverb
thuis
Thuis (1) | Adjective
Thuis
thuis | Noun, neuter
thuis singular singular
thuizen plural plural